+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
1 Tessalonicenzen
1 2 3 4 5 66 %
1Tes. 2
2:1 U 1) weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet vergeefs is geweest.
2 Daarvóór hebben wij, zoals u weet, in Philippi geleden en zijn wij mishandeld.
Toch hebben wij, door onze God, de moed gehad om u,
onder zware strijd, het evangelie van God te verkondigen.
3 Onze aanmoediging komt niet voort uit dwaling, onzuivere bedoeling of bedrog.
4 Integendeel, Gód heeft ons waardig gekeurd en ons het evangelie toevertrouwd,
zó spreken wij! Niet om mensen te behagen,
maar God die onze harten waardig keurt.
5 Evenmin hebben wij ons ingelaten met pluimstrijkerij, zoals u weet,
noch hadden wij hebzuchtige bedoeling, God is getuige!
6 Ook waren wij niet uit op eer van mensen, noch van u, noch van anderen.
7 Hoewel wij als apostelen van Christus te uwen laste konden zijn,
waren wij vriendelijk in uw midden,
zoals een voedster die haar kinderen koestert.
8 Zó verlangden wij naar u!
En het was ons een geluk niet alleen het evangelie met u te delen,
maar ook ons leven, want u was ons dierbaar geworden.

9 Immers 2), breng je in herinnering, broeders 3),
onze moeite en inspanning.
Dag en nacht aan het werk,
om niemand van jullie tot last te zijn,
hebben we jullie het evangelie van God verkondigd.
10 Jullie zijn getuigen en God ook,
hoe toegewijd, rechtvaardig en onberispelijk
wij geweest zijn voor jullie die geloven.
11 Zoals jullie ook weten,
hoe wij voor een ieder van jullie,
als een vader voor zijn kinderen zijn geweest:
12 jullie vermanend, bemoedigend,
en getuigend dat jullie waardig zullen wandelen
voor God, die jullie geroepen heeft
tot zijn eigen koninkrijk en glorie.

13 En daarom brengen wij ook dank aan God,
onophoudelijk,
want toen jullie het woord van God vernamen,
dat jullie door ons gehoord hebben,
hebben jullie het niet ontvangen,
als een woord van mensen,
maar, zoals het waarachtig is,
als woord van God,
dat ook doorwerkt in jullie die geloven.
14 Want jullie zijn nabootsers geworden,
broeders, van de gemeenten Gods,
die zich te Judea bevinden,
in Christus Jezus.
Want jullie hebben dezelfde dingen
van de eigen landgenoten te lijden gehad,
als zij ook van de Judeeërs 4),
15 die ook de Heer gedood hebben,
Jezus en de profeten,
en ons hebben ze vervolgd,
terwijl zij,
- God niet welgevallig en tegen alle mensen in -
16 ons verhinderd hebben ,
aan de heidenen tot hun behoud te spreken,
om de maat van hun zonden-altijd-weer vol te maken.
Over hen heeft de toorn reeds doel getroffen.

17 Maar, broeders, toen wij voor een zekere tijd,
van jullie gescheiden waren,
- voor het oog, niet met het hart -,
hebben wij ons des te meer beijverd,
met groot verlangen,
jullie gelaat weer te zien.
18 Want wij -ik Paulus althans -,
wilden tot jullie komen, één en andermaal,
en de satan heeft het ons belet.
19 Want wie is onze hoop, vreugde en erekrans,
wie anders dan jullie?
- ten opzichte van onze Heer Jezus,
in zijn verschijning.
Want jullie zijn onze glorie en vreugde!

1vertaling van Jaap Goorhuis
2vertaling van Leen de Ronde
3bij de broeders zijn de zusters ook taalkundig inbegrepen
4Ἰουδαῖος is hier gerelateerd aan Judea